Ivonne Jansen-Dings werkt sinds 2008 bij Waag Society, eerst als programma-ontwikkelaar en sinds mei 2017 als hoofd programma-maker. In die hoedanigheid houdt zij zich bezig met projecten waarin burgers gefaciliteerd worden om zelf hun omgeving, bijvoorbeeld op het gebied van luchtkwaliteit, in kaart te brengen door middel van toegankelijke meettechnologieën. Ivonne is ook betrokken geweest bij het UrbanAirQ project waar in eerdere gesprekken in deze interviewreeks over gesproken is (zie onze interviews met Dave de Jonge, Bas Mijling en Joris Lam). Net als in een voorgaand burger-meetproject van de Waag – het Smart Citizen Kit project – waren in het Urban AirQ project de meetgegevens niet helemaal wetenschappelijk sluitend. Toch, zo zegt Ivonne, zijn dit soort projecten wel degelijk erg betekenisvol.
Het creëren van sociale cohesie
Ivonne: Het is inderdaad zo dat data die voortkomt uit burgermeetprojecten nog niet echt een overtuigende kracht hebben voor andere organisaties. Ik kan me herinneren dat een groep bewoners in Amsterdam de komst van een nieuwe parkeerstrook wilde blokkeren door middel van luchtkwaliteitsmetingen. Ondanks het feit dat het KNMI door middel van een wetenschappelijke analyse heeft laten zien dat er echt waarde in die data zat, is de klacht van de bewoners direct afgewezen: niet op grond van de data, maar omdat die data niet van de GGD was en dus niet officieel was.
Maar deze mensen probeerden alleen maar gesprekspartner te worden in dit hele belangrijke gesprek. En dat doen ze ook nog eens op een heel constructieve manier: deze burgers zijn niet zomaar klagers, maar ze laten op basis van data zien waar precies de grenzen liggen bij dit soort projecten, en dus ook wat alternatieve mogelijkheden kunnen zijn. Voor de overheid zijn dit soort burgers misschien lastig, maar ik ben heel erg blij dat ze er zijn: ze maken het mogelijk voor een grotere groep mensen om zich te verhouden tot de overheid en tot ingewikkelde besluitvormingsprocessen.
Zijn de conventionele middelen die burgers hebben om zich te bemoeien met besluitvormingsprocessen dan niet meer toereikend?
Ik zie dat er steeds minder ruimte is in de samenleving voor mensen om zich te verenigen rondom een onderwerp. Door individualisering, door het feit dat we de vakbondscultuur hebben losgelaten en omdat mensen geen lid meer zijn van politieke partijen. Er zijn nog maar heel weinig plekken en manieren en podia om te zeggen: “Ik maak me hier zorgen over en ik wil dit voor het voetlicht brengen.” En om dat ook nog eens te zeggen met een grote groep mensen op een manier die niet te negeren is. Dat is waar wij met onze projecten op inspelen: wij bieden een plek waar mensen samen kunnen komen, die zich rondom zo’n project en onderwerp willen verenigen. Op die manier creëren we sociale cohesie.
Het organiseren van zaaltjes
Wat is de verhouding tussen dat streven naar het creëren van sociale cohesie enerzijds; en het bewerkstelligen van daadwerkelijke verandering anderzijds? Heb je voor dat laatste niet de politieke mechanismen nodig die we voor handen hebben?
Dat is inderdaad een heel ingewikkeld verhaal.
Ik zie in het algemeen dat vanuit de overheid nog steeds naar participatie wordt gekeken alsof het gaat om het organiseren van zaaltjes. Daar kunnen mensen dan bepaalde besluiten inzien en daarin inspraak hebben. De overheid probeert deze vorm van participatie nu ook relevant te maken voor het digitale domein, maar doet dat door het besluitvormingsproces op een 1 op 1 manier te vertalen naar een digitaal proces: er wordt dus een platform opgericht, daarmee kom je in de raad, en als je honderd likes hebt op je voorstel online, dan gaat het mee in de raad. Ik wil dat niet bagatelliseren want dat is ook super goed en innovatief, maar ik zie ook een andere vorm van participatie die meer gebruik maakt van de decentraliserende mogelijkheden die digitale technologie heeft en die echt naar de andere kant doorslaat. Mensen organiseren zichzelf niet meer via die verticale lijntjes, en daar zal de overheid zich toe moeten gaan verhouden.
Je bedoelt dus eigenlijk dat je met dit soort citizen science projecten niet alleen inspraak probeert te krijgen in bestaande politieke processen, maar ook die processen zelf aan het veranderen bent? Wat voor rol kan data daarin hebben?
In ons project vinden we het vooral heel belangrijk dat we mensen in een betere kennispositie zetten. In de voorgaande trajecten van het Smart Citizen Kit project, en de opvolger, het Urban AirQ project, speelden de vele experts en organisaties die met ons meekeken daar een hele grote rol bij. Mensen van het RIVM, het Longfonds, het KNMI en anderen hebben heel veel presentaties gegeven waarin ze mensen vertelden wat de potentie is van dit soort projecten, wat je ermee kunt en wat andere manieren zijn om luchtkwaliteit te meten. De groep mensen die hierbij betrokken was werd daardoor ook steeds mondiger, en steeds beter geïnformeerd.
Mensen konden op basis van die kennis besluiten om hun eigen gedrag te veranderen – bijvoorbeeld het open of dichtdoen van een raam – maar ik geloof ook dat dat uiteindelijk ook een slagvaardiger samenleving oplevert: als ze namelijk allemaal gaan meten gaat daar ook een daadwerkelijke protestkracht vanuit. Wat ik zie ontstaan is eigenlijk een nieuwe kracht, die dingen kan veranderen. En die de overheid forceert om hun besluitvormingsprocessen op een andere manier in te gaan richten.
De kracht van burger-meetprojecten
Maar dan heb je het toch over een traject waarin je de burger traint om de taal te spreken van de professional, en op die manier met een beetje geluk gehoord kan worden. Wat is dan de revolutionaire kracht van dit soort burger-meetprojecten?
Ik denk dat die kracht er ook in zit dat de activiteit van het meten de relatie tot het gemetene verandert. Gewoon het feit dat je als burger luchtkwaliteit aan het meten bent, dat je toegang krijgt tot de tools, verandert je relatie tot het onderwerp luchtkwaliteit. Dus je bent niet meer de persoon die je daarvoor was. Je bent niet meer degene die de hele tijd denkt: “het stinkt hier zo in de straat, het is hier slecht.” In plaats daarvan denk je: “Dit stukje voor mijn raam is van 9 tot 5 misschien niet zo heel goed en dat komt waarschijnlijk doordat altijd die taxi’s daar geparkeerd zijn.” Dus je hebt in 1 keer een heel andere taal gekregen om over het onderwerp na te denken, en je hebt het je op je eigen manier toegeëigend. Dat is dus heel wat anders dan dat hele beperkte “Het is slecht.”
Hoe zou deze vorm van kennis-en inzicht zich kunnen verhouden tot de besluitvormingsprocessen van de overheid?
Nou, we zijn nu bijvoorbeeld bezig met het thema geluid. Daar is ook de stad Barcelona veel mee bezig geweest en we leren veel van hen. Geïnspireerd op wat zij doen gaan we werken met drie typen data: 1) met data gegeneerd door burgers op basis van wat zij willen weten, en hoe zij erover praten; 2) op basis van een zelflerend algoritme dat in staat is om automatisch die metingen te herleiden tot de bron – dus dit geluid komt van een scooter, dit van een tram, etc.; en 3) op basis van hoge kwaliteit meetgegevens van een professionele instantie, dat fungeert als een soort ijkpunt. Door dit project op deze manier op te tuigen zorgen we ervoor dat de meetwaarden zowel dichtbij de beleving van de burger staan, als ook daadwerkelijk invloed kan hebben op beleid. De politieke besluitvorming kan hier dan eigenlijk niet meer omheen.
Tegen de “Uberisering” van lucht
Maar dan toch die vraag: waarom zou je met low-tech, Do It Yourself meetapparatuur aan de slag gaan voor dit soort reguleringsvraagstukken, als je ook al veel professionele meetapparatuur en meetorganisaties hebt?
Nou, een ander aspect waar ik sterk door gemotiveerd word heeft te maken met het feit dat die Do It Yourself sensoren nou eenmaal sterk in ontwikkeling zijn. En wat geldt voor elke technologie, geldt ook hier: het is heel belangrijk om er op een vroeg moment voor te zorgen dat die technologie open en toegankelijk blijft voor een grote groep mensen. Als je niet uitkijkt hebben wij over 10 jaar Uber-Air, of Samsung-Air op je smartphone: in dat scenario is die data opeens niet meer van ons, die moet je dan gaan kopen. Of misschien krijgen we het als we het heel lief vragen, maar dan nog steeds maar in beperkte mate. Je ziet nu al met veel data-verzamelende technologieën dat die informatie ontnomen is aan onze democratische structuren. Die staan ergens in Silicon Valley op een server, daar hebben we dan geen zeggenschap, geen eigenaarschap meer over.
Wat wij nu doen is zo’n technologie helemaal in het begin van het ontwikkelingstraject oppakken, op het moment dat het nog open is, als het nog niet massaal uitgerold is door een Uber.
Wij creëren dus een groep mensen die zich bewust zijn van het feit dat die technologie er is, dat die benaderbaar, aanraakbaar en bereikbaarheid is en dat de data die ze creëren ook echt van hen is. Op die manier creëren we dus nu al de tegenbeweging die over tien jaar nodig is.